juni 15, 2011

intermezzo

De zon scheen laag over de lege snelweg. Links en rechts de uitgestrekte weilanden van het Hollandse landschap, boven blauwe lucht met hier en daar een wolkformatie, en verder lag in dit landschap het uitgestrekte zwart-witte lint van de snelweg.

In de verte doemen twee figuren op. Het zijn twee mannen in witte schildersoveralls. Ze zwoegen, duwen een torenhoge steiger voort. Hun schaduwen lang achter zich laten vallen, lopen ze in de richting van de ondergaande zon. De schaduwen steeds langer, het licht kleurt langzaam oranje. Het enige teken van leven in de omtrek. Blinkend steekt de steiger tussen hun in. De mannen zijn voorzichtig: zo een hoog gevaarte zou om kunnen vallen, maar de voorste van de twee let goed op, schopt steentjes weg en kijkt uit naar eventuele oneffenheden. Ze hebben het zwaar. Het zweet staat op hun voorhoofd en onder hun oksels. Bij de achterste loopt het zweet in zijn ogen. Hij trekt een zakdoek uit zijn achterzak, en verliest per ongeluk het karkas van een rottende vis. Hij merkt het niet eens. En door gaat het, door over de zwarte oneindigheid door het desolate landschap.

Tot ze een goede plek hebben gevonden. Ze staan een tijdje stil, nietszeggend een shagje rokend. Dan zekeren ze de steiger en beklimmen hem tot helemaal in de top. Als volleerd schoonspringers duiken ze, hoofd naar beneden, naar het lonkend teer. Stervend liggen ze nu onderaan de steiger, hun hoofden laten bloed stromen. Dit kleurt het asfalt langzaam rood..

juni 01, 2011

Bussum -> OD (voor Reanda)

Een stel kauwen loopt parmantig, bijna statig, tussen zwerfafval te zoeken naar eetbaars en nestvulling, vlak voor de plek waar de rode bakstenen muur overgaat in een zwart hekwerk. Het grijsgrauwe gewelf van de lucht boven het station beloofd een miezerig motbuitje, maar er was zon beloofd. Een fijne entourage voor de eenzaamheid in dit leven. 7:20 naar Utrecht rolt stapvoets binnen en braakt een lading mensen uit om anderen in te laten stappen: de eeuwige balans der forensen. Ik moet wachten op de 7:30 naar Centraal. Ergens klinkt een fluit...

Mijn reis met trein en tram brengt mij naar de kinkerstraat. Je telefoontje zit nog in mijn hoofd. Niet lang geleden heb je gehoord zero-positief te zijn. Vreemde naam eigelijk voor zo iets negatiefs.
Met tegenzin loop ik door de inmiddels in zon badende straat. Drie duiven zitten te genieten van deze vroege zon, twee op de stoep, een in een lantaarnpaal. De koffieshop, waar echt koffie wordt verkocht, gaat open. Ome Jan zet de reclameborden met appeltaart en tosties buiten. Onwillekeurig denk ik aan vroeger, waar je bij een vechtpartij onder invloed van drank en speed, hard door het glas van de deur werd geduwd en daardoor een pees in je rechterhand had doorgesneden. Hierdoor leek het of je iedereen de "vinger" gaf. Dit heeft nog regelmatig tot bijna knokpartijen geleid.

Ik bel aan, kinkerstraat, tweede verdieping... Niets.
Mijn vingers vinden het "deurtouw" door de brievenbus en ik verschaf mezelf toegang, loop de krakende houten trap op naar boven. De deur zit niet op slot.

Ik kom binnen in een bijna kale kamer: een tweezitsbank,gehavend; een salontafel met brandplekken op de randen; een matras op de kale houten vloer met in een circel lege beugelflessen rond het hoofdeind. De onmiskenbare geur van schraal bier en kots slaat me hard in het gezicht.In de bijkamer staat een klaptafel met één stoel. Daarop zit jij. Ik vraag me of of dit opzet is geweest. In de donkerte van de dichtgetrokken gordijnen lijkt je heel bleek, met vreemd roze lippen. Langzaam wennen mijn ogen aan het duister. Je hoofd neigt iets naar achteren waardoor je blonde haar nog langer lijkt. Om je rechterhand zit een riem, geen tijd om die weg te halen. Braaksel op je blauwe jurk, de naald nog in je ader...