september 29, 2011

Vakantie

Na het betalen van een vervoersbewijs met toeslag stond niets een leuke vakantie naar onze oosterburen meer in de weg. Bepakt, en vooral berugzakt stegen we in de ICE naar Berlijn.
Handig, die besproken plaatsen: Er is altijd een plekje te vinden voor jezelf en je bagage.
Rugzakken in de daarvoor bestemde ruimten, eten en drinken in de aanslag, iPod en boek gereed voor de mindere momenten, film en fotogerei voor de onvergetelijke ogenblikken.

De zon scheen voorzichtig door het dak van het Centraal naar binnen, terwijl de trein zijn harde “klak” geluiden liet horen, ten teken dat hij contact maakt. Piepen begeleidde het sluiten der deuren en “away we went”, van Amsterdam naar Utrecht, onze eerste halte van de reis. In een half uurtje waren we daar al. Meer mensen stapten in, en we begonnen daar aan een kopje thee. Het werd al duidelijk herfst. De zon begon te zakken terwijl het pas een uurtje of vijf moest zijn. Zijn gezicht werd van roze via schakeringen oranje naar steeds roder. De lucht kleurend alsof deze in de hens stond.

We bleven niet te lang op deze halte, verder, verder was het motto. De trein reed in een rap tempo naar onze bestemming. Eindelijk weer eens een vakantie alleen met mijn vrouw. Toch wel fijn. De kinderen werden groter, en wij kregen de kans weer eens buiten de geijkte vakantieperiodes om op vakantie te gaan. Het bracht ons nu al nog dichter bij elkaar dan we al waren.

Almelo kwam voorbij, terwijl we aan de thee zaten. Er verschenen al borden waarop na Hengelo, Bad Bentheim en Osnabrueck verschenen, tenminste, het viel ons nu pas op. Broodjes werden gegeten omdat we toch wel een beetje flauw waren geworden.

Grappig, nu was niet alleen de lucht achter ons rood gekleurd, maar ook voor ons was een rode gloed te zien, net of de lucht gespiegeld werd. Toch wel frappant. Maar Duitsland kwam dichterbij, we waren al in Hengelo gestopt. We werden gewaarschuwd dat doorgaan alleen kon met een geldig identiteitsbewijs of paspoort. Onwillekeurig moest ik aan Jules Deelder denken, en wel specifiek aan het verhaal “Schöne Welt”, waar hij over de douanebeambten Heinz Eins en Heinz Zwei rept. Dit deed me glimlachen. Ik kreeg nog meer zin in vakantie in Berlijn. Gieren raasden wij voort, nu in het traject komend waar de trein zich waar kon maken.

De machinist geloofde zijn ogen niet. Na het ronden van een dicht begroeid bos was het pas zichtbaar. Hij probeerde nog te remmen maar was te laat. Daarvoor ging de trein te hard en was hij te zwaar. De trein stortte in een kilometers diep gat gevuld met magma. Daar kwam het licht dus vandaag: Duitsland was verdwenen. Wat er over was, niets. Echt helemaal weg. Van de trein en zijn passagiers bleef niets meer over. ….

september 15, 2011

Rood Zand

Een hete wind waait over het rode zand. Hier en daar staan door ouderdom zwart geblakerde boomstronken en ver, schijnbaar heel ver, staat het grauwe massief van een bergketen. De zon gaat langzaam onder, lange schaduwen van verspreidde zandduintjes gooiend. Hij kleurt de lucht bloedrood, het zand nog roder kleurend dan het overdag al was.
In dit desolate landschap loopt een man, dorstig, hongerig, vuil, slechts gekleed in een versleten spijkerbroek en een gescheurd flanel. Hij heeft een wapen in de hand – een puntige stok, die hij als een speer kan gebruiken.

Twee dagen geleden heeft hij voor het laatst gegeten: een wolrat. Hoe het beest officieel heet hoef je hem niet te vragen, de naam kwam in hem op. Het is een rat, zo groot als een Jack Russel, met een huid als een schaap, wollig en krullend. Het vlees smaakt bedorven, zelfs nadat het was gebakken op een houtvuur van gemaakt van het hout van een geblakerde boom – gelukkig had hij lucifers bij zich, ondanks dat hij niet rookt! – maar hij heeft het gegeten. Honger maakt zelfs dit vlees dragelijk, en deze werd inderdaad gestild. Hij had het beest open gesneden met een scherpe steen, de huid eraf gestroopt, de ingewanden kokhalzend eruit gehaald en de maag van het beest geschuurd met zand, binnenstebuiten gekeerd, weer schoon gemaakt, en nu, dichtgeknoopt doet hij dienst als een soort van waterzak. Helaas heeft hij sinds die dag van de vangst ook geen poel met water meer gezien. Zo nu en dan zie je deze poelen, paars, met de geur van een riool. De rioollucht, tja, het is stilstaand, rottend water, dat om de zoveel tijd opborrelt uit de grond, en even zo vaak weer verdwijnt in diezelfde grond. De paarse kleur komt waarschijnlijk door het vuil uit het zand. Het doet er ook allemaal niet toe, niets maakt meer uit in deze omgeving. Het enige dat hij weet is dat hij naar het bergmassief moet gaan, meters maken, niet rusten, doorgaan. Blootsvoets over het rode zand, heet overdag, koel in de nacht.

Hoe hij hier is gekomen weet hij niet meer. Een vaag flitsen, een pijn, een harde knal, dat is alles wat nog in zijn geheugen zit. Zijn naam is hem onbekend, is ook niet belangrijk hier. Hij is hier, dat telt, hoelang weet hij ook niet meer. Daarvoor lijken de dagen te veel op elkaar. Drie maanden? Een jaar? Als de dagen zo in elkaar overlopen wordt tijd een nutteloos begrip.

Langzaam gaat de zon onder. Het zand wordt knisperig hard – een harde bovenlaag verschijnt door het afkoelen. Het lijkt of je dan makkelijker vooruit komt, maar ondanks de harde bovenlaag wordt de laag daaronder extra los, dus juist wordt het moeilijker om vooruit te komen. Maar hij gaat door. Het wordt donkerder, maar niet heel donker in deze contreien. Op een of andere manier blijft de schemering voortduren na het ondergaan van de zon, tot deze weer opkomt. Niet dat het uitmaakt, hij was nooit bang voor het donker, maar het is wel makkelijk om te zien wat er zo al in de nacht op je af kan komen. Hoewel, behalve de wolrat (bekt toch lekker!) zo’n twee - of is het drie - dagen terug heeft hij geen enkel teken van leven gezien hier.

Doorgaan, daar draait het om. Vreemd dat hij geen vermoeidheid voelt. Het lijkt of de slokjes die hij van het paarse water neemt hem extra energie geeft. De wolratmaag is bijna leeg en hij doet zuinig met het restant. Je weet niet wanneer er weer een poel opborrelt om even later weer te verdwijnen. En de bergketen komt dichterbij…

Langzaam begint het licht weer feller te worden. De lichte nacht komt ten einde. Hij loopt nog steeds door, zijn provisorische waterzak is ondertussen leeg. Hij is flink opgeschoten vannacht. De begroeiing is iets veranderd: behalve de zwarte boomstronken staan er nu ook plukjes van het soort riet met sigaren, die als fakkel kunnen dienen in een ander leven.
Vreemd, je zou denken dat er dan water in de buurt is, maar nog steeds niets te zien.

Een wolrat! Het dier loopt ongeveer dertig meter van hem af, in een boog om hem heen. “Als ik opschiet, krijg ik hem wel te pakken” denkt onze vriend. Hij heeft gelijk, ze zijn niet ontzettend snel. Het dier lijkt bang van hem, de grote boog die hij beschrijft...

Door honger gedreven worden de stappen sneller, de passen groter, de stok gereed om de wolrat te kunnen spiesen. Hij houdt hem in het ook. Da’s niet zo moeilijk. De wolrat steekt goed af bij het rode zand, en kan zich niet verschuilen achter de schaars groeiende planten.
Met een rechte lijn gaat hij op zijn doel af.

Licht kraken was de eerste waarschuwing. “Het zand wordt weer losser”, kwam in zijn gedachte op. Maar dat kraken was nieuw. Het was een geluid alsof je op iets te dun ijs loopt, zo een “krr – taiingg” geluid. Doorlopen, dat was het credo, laat de prooi niet ontsnappen.

Opeens breekt het knisperend bovenlaagje zand. Hij valt met een plons in het zand eronder en gaat meteen kopje onder. Het rode zand is hier vloeibaar als water en inderdaad, met het opwarmen van de aarde is de bovenlaag weer losser en dunner geworden. In dit zand kun je niet blijven drijven of zwemmen, dus dit betekend een vroegtijdig einde van onze held. De bergen zijn nooit gehaald, maar echt ver was hij niet meer verwijderd: Bergketens van zand, waarachter het rode zand weer door liep….

september 07, 2011

De Heide

Een dicht wolkendek laat het licht diffuus over de heide schijnen. Een zwarte den, ooit door de bliksem getroffen, vangt mijn blik. Hij staat pal midden tussen de paarse gloed van de dopheide, in tweeën gespleten door de natuurkracht, de ene helft nog met naalden, de andere helft doods, grijs en kaal.

Op de heide lopen koeien, die zorgen voor een natuurlijke begrazing. Statige dieren met lange wimpers, lang bruin haar en grote hoorns. Ze staren voor zich uit naar de einder, herkauwend als tieners met kauwgom. Een klein, geelgestreept vogeltje schalt over dit tafereel. Een konijn schrikt hiervan, of misschien van mij, en springt soepel over de begroeiing naar zijn of haar hol, wachtend op een nieuwe dag, op een vos of een autowiel, die een vroegtijdig einde betekend voor het knaagdier…